1 Chronicles 12

1Dezen nu zijn het, die tot David kwamen naar Ziklag, toen hij nog besloten was voor het aangezicht van Saul, den zoon van Kis; zij waren ook onder de helden, die tot dien krijg hielpen.
 Ziklag, Zie van deze stad de aantekening 1Sa 27:6 .
,
 toen hij nog besloten was Te weten, toen hij uit vrees voor Saul zich moest verbergen in holen, spelonken en rotsstenen en op de bergen. Anders, [uitgesloten;] te weten, uit de publieke bijeenkomsten van het volk Gods, ja uit het gehele land der Israëlieten, vanwege Sauls tirannie.
,
 de helden, Te weten, die in 1Ch 11 genoemd staan.
2Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpende, en met pijlen schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin.
 rechts en links Dat is, zij waren zo vaardig in het werpen met hun linker als met hun rechterhand. Zie dergelijke Jdg 20:16 .
,
 van de broederen Dat is, van zijn maagschap, of bloedverwanten. Dit hebben die mannen gedaan, bezijden stellende de maagschap, en ziende op de rechtvaardige zaak Davids in het ongelijk, dat Saul hem aandeed. Aldus heeft zelfs Jonathan, de zoon van Saul, de zaak van David voorgestaan, hoewel hij bij zijn vader gebleven is.
3Het hoofd was Ahiëzer, en Joas, zonen van Semaa, den Gibeathiet; daarna Jeziel en Pelet, zonen van Azmaveth, en Beracha, en Jehu, de Anathothiet. 4En Jismaja, de Gibeoniet, was een held onder de dertig, en over dertig gesteld; en Jirmeja, en Jahaziel, en Johanan, en Jozabad, de Gederathiet; 5Eluzai, en Jerimoth, en Bealja, en Semarja, en Sefatja, de Harufiet; 6Elkana, en Jissia, en Azareël, en Joezer, en Jasobam, de Korahieten; 7En Joëla en Zebadja, de zonen van Jeroham, van Gedor. 8Ook scheidden zich van de Gadieten af tot David, in die vesting naar de woestijn, kloeke helden, krijgslieden ten oorlog, toegerust met rondas en schild; en hun aangezichten waren aangezichten der leeuwen; en zij waren als de reeën op de bergen in snelheid.
 Ook scheidden Hij wil zeggen, zij zonderden zich af van de andere Israëlieten, die Saul nog aanhingen, en zij vervoegden zich bij David.
,
 die vesting Sommigen verstaan dit van den burg te Ziklag; anderen van de spelonk Adullam: anderen van Engedi.
,
 toegerust Hebreeuws, ordinerende.
,
  waren aangezichten Te weten, verschrikkelijk aan te zien, alsof zij leeuwen waren.
,
  als de reeën Deze lof wordt ook Asahel, den broeder van Joab, gegeven; 2Sa 2:18 .
9Ezer was het hoofd; Obadja de tweede; Eliab de derde; 10Mismanna de vierde; Jirmeja de vijfde; 11Attai de zesde; Eliël de zevende; 12Johanan de achtste; Elzabad de negende; 13Jormeja de tiende; Machbannai de elfde. 14Dezen waren van de kinderen van Gad, hoofden des heirs; een van de kleinsten was over honderd, en de grootste over duizend. 15Deze zelfden zijn het, die over de Jordaan gingen in de eerste maand, toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij verdreven al de inwoners der laagten, tegen het oosten en tegen het westen.
 dezelve vol was Zie Jos 3:15 .
,
 der laagten, Welverstaande, die bij de Jordaan waren.
16Er kwamen ook van de kinderen van Benjamin en Juda op de vesting tot David. 17En David ging uit hun tegemoet, en antwoordde, en zeide tot hen: Indiën gijlieden ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zo zal mijn hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is, om mij aan mijn vijanden bedriegelijk over te leveren, daar toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen zie het, en straffe het!
 hun tegemoet, Hebreeuws, voor hun aangezicht.
,
  ten vrede Dat is, vredeshalve.
,
 daar toch Dat is, daar ik toch niet schuldig ben van iemand geweld, of moedwillig kwaad of onrecht gedaan te hebben.
18En de Geest toog Amasai aan, den overste der hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uw, o David, en met u zijn wij, gij, zoon van Isaï. Vrede, vrede zij u, en vrede uw helperen; want uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde hen tot hoofden der benden.
  toog Amásai aan, Dat is, de Geest des Heeren, namelijk, de geest der kloekmoedigheid en vrijmoedigheid kwam over Amasai, dat hij daarmede als met een kleed versierd werd, alzo dat hij een extraordinaire vrijmoedigheid had om David aldus aan te spreken. Zie deze manier van spreken Jdg 6:34 , en elders.
,
 overste Hebreeuws, het hoofd.
,
  der hoofdlieden, Anders, van dertig.
19Er vielen ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen kwam, om tegen Saul te strijden, alhoewel zij hen niet hielpen; want de vorsten der Filistijnen verlieten hem met raad, zeggende: Met gevaar van onze hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen.
 alhoewel Versta, dat David met zijn mannen de Filistijnen niet heeft geholpen in dezen strijd tegen Saul en de Israëlieten.
,
 met raad, Dat is, nadat zij, met elkander hierover raad gehouden hebbende, niet raadzaam gevonden hadden dat David bij hen in het leger blijven zou.
,
 Met gevaar van Hebreeuws, met onze hoofden zou het tot Saul zijn heer vallen. Zie dergelijke manier van spreken boven, 1Ch 11:19 .
,
 zou hij tot Saul, Anders, zal hij tot Saul zijn heer vallen; te weten, indien hem toegelaten werd met ons ten strijde te trekken.
20Toen hij naar Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, en Jediael, en Michaël, en Jozabad, en Elihu, en Zillethai; hoofden der duizenden, die in Manasse waren.
 naar Te weten, nadat hij van den koning der Filistijnen was afgedankt; 1Sa 29:10-11 .
,
 Ziklag Deze stad had de koning der Filistijnen David gegeven; 1Sa 27:6 .
21En dezen hielpen David mede tegen die benden; want alle dezen waren kloeke helden; en zij waren oversten in het heir.
 die benden; Versta hier, de hopen, of rotten dier Amalekieten, die Ziklag hadden ingenomen en verbrand, dewijl David vandaar getrokken was; 1Sa 30:1 .
,
 in het heir Te weten, in het heir Davids.
22Want er kwamen er te dier tijd dag bij dag tot David, om hem te helpen, tot een groot leger toe, als een leger Gods.
 een leger Gods Dat is, een zeer groot en treffelijk leger. Alzo staat er Psa 36:7
23En dit zijn de getallen der hoofden dergenen, die toegerust waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen, om het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den mond des Heeren:
 het koninkrijk Zie boven op het einde van 1Ch 10 , en in het begin van 1Ch 11 .
,
 naar den mond Dat is, gelijk de Heere bevolen had, toen Hij David tot koning deed zalven door Samuël, 1Sa 16 .
24Van de kinderen van Juda, die rondassen en spiesen droegen, waren zes duizend en achthonderd toegerust ten heire; 25Van de kinderen van Simeon, kloeke helden ten heire, zeven duizend en honderd; 26Van de kinderen van Levi, vier duizend en zeshonderd; 27En Jehojada was overste der Aäronieten; en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd.
 was overste Versta dit alzo, dat hij de overste der priesters was, onder den hogepriester Abjathar. Zie 1Sa 23:9 , of overste der priesters, die hier gezegd worden tot David gekomen te zijn.
28En Zadok was een jongeling, een kloek held; en uit zijns vaders huis waren twee en twintig oversten;
 huis waren Dat is, geslacht.
29En van de kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drie duizend; want tot nog toe waren er velen van hen, die het met het huis van Saul hielden;
 de broederen van Saul, Dat is, bloedverwanten.
,
 want tot nog toe Dat is de reden, waarom dat er maar drie duizend Benjaminieten tot David gekomen waren.
,
 die het met het huis Hebreeuws, die de wacht des huizes Sauls wachtten. De Benjaminieten hielden lang de zijde van Saul, omdat hij uit hun stam gesproten was. Zie 2Sa 2 .
30En van de kinderen van Efraïm, twintig duizend en achthonderd, kloeke helden, mannen van naam in het huis hunner vaderen;
 mannen van naam Zie de aantekening Gen 6:4 .
31En van den halven stam van Manasse achttien duizend, die met namen uitgedrukt zijn, dat zij kwamen, om David koning te maken;
 van den halven stam Te weten, die op deze zijde der Jordaan in het land Kanaän woonden, want de andere helft, die op gene zijde der Jordaan woonde, is met de Rubenieten en Gadieten tot David gekomen, vs.37.
32En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, om te weten wat Israël doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en alle hun broeders pasten op hun woord;
 ervaren waren Dat is, verstandige en ervaren mannen, die goeden raad konden geven, op welken tijd men allerbest wat zou mogen of kunnen doen of laten, hetzij in den krijg en politie, gelijk Est 1:13 , of ook in de landbouwerij.
,
 woord; Hebreeuws, mond.
33Uit Zebulon, uitgaande in het heir, toegerust ten strijde met alle krijgswapenen, vijftig duizend; en om een slagorde te houden met een onwankelbaar hart;
 een slagorde Versta hierbij, zij waren vaardig, of ervaren; of kwamen, gelijk vs.38.
,
 onwankelbaar hart; Hebreeuws, met niet hart en hart; dat is, niet meer met een gedeeld of dubbel hart, maar oprecht en bestendig.
34En uit Nafthali, duizend oversten, en bij hen met rondas en spies, zeven en dertig duizend. 35En uit de Danieten, ten strijde toegerust, acht en twintig duizend en zeshonderd; 36En uit Aser, uitgaande in het heir, om krijgsorde te houden, waren veertig duizend; 37En van gene zijde van de Jordaan, van de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam van Manasse, met allerlei krijgsgereedschap ten oorlog, honderd en twintigduizend. 38Al deze krijgslieden, die zich in slagorde konden houden, kwamen met een volkomen hart te Hebron, om David koning te maken over gans Israël. En ook was al het overige van Israël een hart, om David tot koning te maken.
 kwamen met een volkomen hart Dat is, nadat zij tevoren zich wel bedacht hadden, kwamen zij met een oprecht eenvoudig hart.
39En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende en drinkende; want hun broeders hadden voor hen wat toebereid.
 daar bij David Te weten, te Hebron.
,
 etende en drinkende; Dat is, goede sier makende.
,
 want Hij wil zeggen dat de Hebronieten zich voorzien hadden met spijs en drank, om hun broeders te trakteren.
,
 hun broeders Te weten, de Israëlieten, die te Hebron woonden.
40En ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar, en Zebulon, en Nafthali, brachten brood op ezelen, en op kemelen, en op muildieren, en op runderen, meelspijs, stukken vijgen, en stukken rozijnen, en wijn, en olie, en runderen, en klein vee in menigte; want er was blijdschap in Israël.
 naasten aan hen, Dat is, die daarbij of daaromtrent, rondom heen woonden.
,
 klein vee Dat is, schapen en geiten.
Copyright information for DutSVVA